donderdag 19 oktober 2017

SPECERIJEN; STRIJD OM HANDEL EN MONOPOLIE.

     EEN STRIJD TUSSEN TWEE ZEEVARENDE NATIES



  EN HET ONDERWERPEN VAN HET GEBIED AAN HUN                                                  GEZAG.

                      ZIJ DE DE WEG NAAR DE OOST OVER ZEE ONTDEKTEN.

Het waren de Portugezen die een zeeweg ontdekten naar het verre Indië, een land dat voorheen alleen via karavaanroutes was te bereiken. Het was dan ook Vasco da Gama die in 1497 India wist te bereiken via kaap de Goede Hoop. Hiermee begon het oprichten van Portugese factorijen langs de westkust van India.
De Portugezen voeren onder de koningsvlag van Portugal, in die tijd een wit doek met in het midden het gekroonde koninglijk wapen. 

Ze wisten hun gebieden uit te breiden tot de Molukse eilanden en Timor.
Tegen het einde van de 16e eeuw en begin 17e eeuw begon de Portugese macht in het Verre Oosten af te nemen. De Engelsen richten in 1600 de Britse Oost-Indische Compagnie op, want 'Brittania rules the Waves'. In antwoord hierop werd in 1602 in Amsterdam de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC, opgericht.


                                BRITISCH EAST-INDIA COMPAGNIE.


(Wapen East India Comp. met het moto "God leidt niets doet pijn.)


De East India Compagny (EIC) Compagnie, ook wel de "John Compagny" genoemd, of Honorable East India Compagny (HEIC) werd bij Koninklijk besluit van koningin Elisabeth I op 31 december 1600 opgericht. De oprichters waren John Watts en George White. Deze twee kooplieden legden na de val van de Spaanse Armada in 1588 een verzoekschrift hiertoe aan koningin Elisabeth I.  
De Compagny werd opgericht om handel te verrichten met "Oost-Indië", maar eindigde vooral met Qing China en beheerde de controle over het Indiase subcontinent.
Het werd oorspronkelijk gecharteerd door de "Gouverneur en vennootschap van Handelaren van Londen " die in Oost-Indië handel dreven.
Het ging hier met name om producten als katoen, zijde, indigo kleurstof, zout, salpeter, thee en opium. Het bedrijf regeerde ook in het begin van het Britse Rijk in India.
Ondanks dat het bedrijf werd opgericht bij Koninklijk Besluit, had de regering geen aandelen maar alleen de controle. De aandelen zaten hoofdzakelijk bij de rijke handelaren en de aristocraten.
Tijdens de eerste eeuw van haar bestaan was alles gericht op de handel, en niet het opbouwen van een imperium in India. In feite kon men toen beter spreken van de Engelse Oost-Indische Compagnie, daar er nog geen sprake was van een Groot Brittannië.


Na het aannemen van het Koninklijk Besluit in 1600, nam de Engelse Oost-Indische Compagnie een vlag aan ven dertien rode en witte strepen met linksboven in het kanton de Engelse vlag. De dertien strepen werden gekozen omdat veel aandeelhouders van de Compagny vrijmetselaars waren en het nummer dertien wordt beschouwd als krachtig in de vrijmetselarij.
De vlag veroorzaakte in de eerste instantie voor problemen bij de handel in het verre Oosten, door het gebruik van het St. George's  Cross. In 1616 kregen de schepen in Japan geen toegang tot de havens, omdat het kruis werd gezien als een symbool van het christendom, dat de Japanners in 1614 verbannen hadden.


In 1603 ging James VI van Schotland naar de Engelse troon.
Schotland en Engeland werden een natie, wat het begin werd van de Britse staat. Het St. George's Croos of St. Joris kruis werd op de blauwe vlag van schotland geplaatst met het St. Andrew's kruis.
Zo werd de nieuwe vlag aangenomen die van 1688 tot 1801 zou worden gevoerd op de schepen van de nu Britse East-India Compagny.


Na het uitroepen van het Verenigd Koninkrijk, waaronder Engeland, Wales, Schotland en Ierland valt werd de vlag aangepast in 1801 en zou tot 1858 in gebruik blijven.


In 1700 werd ook het wapen aangepast en kreeg het het moto;
"Onder controle van de koning van Engeland".

Het gehele imperium werd bestuurd vanuit het East India House in Londen, maar nadat Bombay in handen van de Engelsen was gevallen werd hier een tweede vestiging geopend.
De Oost-Indische Compagnie opende een offensief op de Portugese schepen en nederzettingen in India.

In 1647 had het bedrijf 23 fabrieken onder haar beheer. Ze had invloed op alle continenten en was leidinggevend bij de stichting van Hongkong en Singapore.
Omringt door concurrerende machten uit andere landen, zoals de Nederlandse VOC, en het zich soms moeten beschermen tegen lokale heersers, had de Compagnie grote behoefte aan bescherming.



 De door de staat gegeven vrijheden waren dus zeer welkom en al snel werd een eigen legermacht opgericht, vooral bestaande uit lokale bevolking. De leiding gevende officieren waren uiteraard Engels en droegen de opvallend rode legerkleding op een witte broek.
Rond 1689 was de Compagnie uitgegroeid tot een zelfstandige natie op het vasteland van India, met een eigen administratie en een intimiderende militaire kracht.
Zo werd de Compagnie verreweg de grootste speler in de Britse wereldmarkt en verkreeg zodoende een onaantastbare positie in het beslissingsproces van de regering.

Maar de Compagnie werd te groot en door de bureaucratie vaak onbestuurbaar. Door de strijd in India tegen de weerspannige deelstaten werd steeds duidelijker dat de Compagnie niet in staat was een dergelijk reusachtig gebied goed te besturen.
De Bengaalse hongersnood in 1770, waarbij meer de een zesde van de lokale bevolking omkwam deed de alarmbellen in Londen rinkelen.
Mede door de Franse Revolutie en de rebellie van de Noord-Amerikaanse kolonies hadden enorme invloed op het kapitaal van de Compagnie.


(Britse troepen bij de slag om Amoy in 1841, de Eerste Opium Oorlog.)


Daarbij brachten de legers van Groot-Brittannië als die van de Compagnie in hun sterke groei enorme kosten met zich mee. De controle in handel en bestuur werden gescheiden. Ze had haar invloed uitgebreid over China, de Filipijnen en Java. Maar er dreigde een gebrek aan contant geld voor de aankoop van thee. Dit werd opgelost door de verkoop van in India geteelde opium aan China.
Chinese pogingen deze handel te beëindigen leidden tot de Eerste Opium Oorlog met groot Brittannië die duurde van 1839 tot 1842. Een Tweede Opium Oorlog zou volgen die van 1856 tot 1860 zou duren.


HET EINDE.

De manier waarop de Compagnie India bestuurde bleek model te staan voor het bestuurssysteem van Groot-Brittannië zoals dat gedurende de negentiende eeuw ontstond.
Doordat in 1813 het monopolie werd geannuleerd veranderde de Compagnie in een handelsonderneming. In 1858 verloor de Compagnie haar administratieve functies aan het Britse bestuur naar aanleiding van de Muiterij van Sepov in het jaar daarvoor. Als gevolg hiervan werd India een formele kroonkolonie.
In de jaren zestig van de negentiende eeuw werden alle bezittingen van de Compagnie in India onder de kroon gebracht. De compagnie bleef wel de handel in thee regelen.
De handel in thee bleef de compagnie doen totdat zij in 1874 werd opgeheven.

                           VEREENIGDE OOSTINDISCHE COMPAGNIE.

De verenigde Oost-Indische Compagnie, afgekort tot VOC, was een particuliere Hollandse handelsonderneming. Deze werd al tegenpool op de Engelse East India Compagnie,  op 20 maart 1602 door Johan van Oldenbarnevelt opgericht.
Het doel was een monopolie op de handel tussen de Republiek van de Verenigde Nederlanden en het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van Straat Magellaan.
De VOC werd opgericht als de Generale Vereenichde geoctrooieerde Compagnie. Het was voor die tijd het grootste handelsbedrijf ter wereld en was de eerste naamloze vennootschap met vrij verhandelbare aandelen.
Buiten haar handels ambities met het gehele Verre Oosten, stimuleerde de VOC ook ontdekkingsreizen in de hoop snellere verbindingen, nieuwe handelscontracten en producten, taalonderzoek met de bedoeling het christelijk geloof onder de aandacht van de bevolking te brengen.
Op het toppunt van haar macht had de VOC 25.000 werknemers in het Verre Oosten en 3000 in Nederland zelf.


De VOC voerde als kenmerk op haar schepen en factorijen de Hollandse vlag, oranje-wit-lichtblauw met in het midden het logo van de VOC.

Tussen 1498 en 1595 was de specerijen handel op Oost-Indië volledig in handen van de Portugezen, onder bescherming van de pauselijke Verdrag van Tordesillais. De verkoop van de producten geschiedde alleen in Lissabon en Antwerpen. Nadat Portugal en Spanje één land waren geworden, waarmee de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in oorlog was, werd het de Hollanders verboden om Portugese en Spaanse havens aan te doen. Zo werd besloten zelf de specerijen in Oost-Indië te gaan halen.
Er ontstonden al snel kleine compagnieën in 1595, maar deze konden zelf geen strijdende rol spelen tegen de Spaanse en Engelse overmacht op zee. Deze compagnieën werden samengevoegd om een krachtig militair en economisch wapen te zijn. De belastingen die werden geheven zouden van groot belang blijken te zijn bij de financiering van de 80-jarige Oorlog.


(Het wapen van de VOC.)

De 73 bewindhebbers van de voormalige zes compagnieën kregen bij de oprichting een zetel in het bestuur, maar dit werden er steeds meer toen steden en provincies een zetel opeisten, nadat de Staten generaal fikse subsidies had verleend. Uiteraard zag iedere bewindhebber de regels het liefst zo dat het in zijn voordeel uitkwam, wat vaak onderlinge twisten opleverden. In 1749 werd stadhouder Willem IV aangesteld tot opperbewindhebber. De prins kreeg tevens het recht andere bewindhebbers aan te stellen.
Zijn opvolger Willem V kreeg eveneens de functie.
Na de Franse inval en de oprichting van de Bataafse Republiek werden alle bewindhebbers op 1 maart 1796 van hun taken ontheven.
Het dagelijksbestuur werd overgenomen door het 21 leden tellende Comité tot de zaken de de Ost-Indische handel en bezittingen.


Vanaf 1609 was het plaatselijk bestuur in Indië in handen van de Raad van Indië wat eerst gevestigd was in Ternate en later in de stad Batavia op Java.
Deze hoge regering werd geleid door de Gouverneur-generaal Jan Pieteszoon Coen. Deze regeerde Indië met harde hand, verdreef de Portugezen van de Molukken mag zag er geen bezwaar in de bevolking van de Banda-eilanden uit te moorden, toen zij het monopolie van de handel schonden.
Evenals de East India Compagnie van de Engelsen had de VOC ook een eigen leger, dat naar wens van de Gouverneur-generaal daar ingezet kon worden naar wens. Ook de schepen van de VOC hadden mariniers aan boord.


De Hollandse militairen droegen blauwe jassen met rode revers met daaronder een wit hemd en broek. Op hun hoofd een dwars geplaatste steek.

De handel van de VOC strekte zich uit van Kaap de Goede Hoop  tot Japan.
Ook in het Verre Oosten ging de strijd tegen de Spanjaarden die de haven van Manilla in bezit hadden gewoon door, evenals de schermutselingen met de Engelsen.


In Azië bestond er weinig interesse voor Europese producten. De schepen voeren aanvankelijk met een ballast van bakstenen, dakpannen naar de Oost, waar deze werden gebruikt voor de bouw van nederzettingen. De handel bestond in feite uit een ruilhandel buiten het betalen met goud, zilver en tin aangevoerd uit Europa, Arabië, Zuid-Amerika, of met textiel en zijde dat in India werd gekocht.
Hierbij waren de opgezette factorrijen van belang voor de opslag van zilver, hout, tin, huiden, koper, salpeter, ivoor, specerijen en opium.


Zo had de VOC nadat ze Ceylon van de Portugezen hadden overgenomen, na de soevereine overdracht in 1766 alleen alle kustgebieden onder hun beheer. 
Alles binnen de rode lijn behoorde tor het koninkrijk Kandy.



HET EINDE.

Het einde van de VOC had veel oorzaken en was een langzaam verlopend proces dat een groot deel van de 18e eeuw in beslag nam.
Als eerste de vaste kosten om de vele garnizoenen die bemand moesten worden en de sterke oorlogsvloot die nodig was om het handelsgebied van de VOC te verdedigen.
Een van de belangrijke redenen was de toenemende Britse en Franse invloed via de Engelse Oost-Indische Compagnie en de Franse Oost-Indische Compagnie. Deze kregen militaire staatssteun terwijl de VOC deze kosten zelf moest dragen.
Een ander feit was dat men in Nederland de schepen harden nodig had voor de oorlog tegen de Engelsen, daar nadat de Fransen Holland hadden bezet , het behoorde tot de vijand van Engeland.
De Engelsen hebben heel tactisch getracht het beheer over Indië over te nemen, onder de belofte dit na  de val van de Franse bezetting dit aan Holland terug te geven. Dit is alleen gelukt met Ceylon.
Intussen had de VOC intern veel met corruptie te maken en eigen zakkenvullerij. 
Na de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795 werd op 24 december van dat jaar de VOC per 1 maart 1796 genationaliseerd. Alle bewindhebber kregen ontslag. De schulden, bezittingen en administratie van de VOC vervielen aan de nieuwe republiek. Het octrooi dat eind dat jaar zou aflopen werd uiteindelijk verlengd tot 31 december 1798 om de lopende zaken af te handelen.

Gedurende het bijna 200 jarig bestaan van de VOC, werden ongeveer 4700 schepen naar Azië uitgerust, waarvan bijna 1700 in de zeventiende en meer dan 3000 in de achttiende eeuw.
Van in totaal 1772 VOC-schepen die tussen 1603 en 1795 van stapel liepen, werden er 336 op de Middelburgse werven gebouwd; 247 schepen gingen in die periode verloren.
Vanaf de Middelburgse rede bij Fort Rammekens vertrokken 1147 schepen.

Onderlinge oorlogen van de naties die belangen hadden in het Verre Oosten, de macht over de zeeën en de interne koloniale onafhankelijkheidsstrijd van gekoloniseerde landen, maakten een einde aan de eerste twee grootste multinationals uit de wereld geschiedenis.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten